“Brandweertje spelen!”, roept hij vanmiddag weer met het boek in zijn hand.
“Nee, niet nog een keer”, zeg ik.
Het patatje kijkt nu heel verdrietig.
“Zullen we anders zelf brandweertje spelen?”, stel ik voor.
Dat klinkt leuk en verwarrend tegelijk. Leuk omdat het patatje dan toch een beetje zijn zin krijgt, maar verwarrend omdat van autisten bekend is dat ze alles zo letterlijk nemen, dat ‘doen alsof’ voor hen onmogelijk is.
Maar ik wil het toch een keer proberen. Dus terwijl ik het verhaaltje hardop vertel, zodat hij de tekst in elk geval herkent, bombarderen we ook onze tafel tot brandweerauto. Dat is wel lastig, want eigenlijk ligt hij iets te vol met rommel voor een goede brandweerauto. En ik weet niet hoe Jip en Janneke dat deden, maar onze pannen passen helemaal niet op ons hoofd en zijn bovendien veel te zwaar. Ook ontdek ik dat onze stofzuigerslang helemaal niet losgekoppeld kan worden, maar Jip en Janneke hadden waarschijnlijk ook geen Dyson.
En daar staat het patatje dan: met een beslagkom op zijn hoofd, op een stoel met een boormachine in zijn hand (spuit) en een robotdino (bij gebrek aan beer). En ik zie het aan zijn gezicht: het is leuk bedoeld hoor, maar eh...
“Je hebt gelijk”, zeg ik. “Het boek was beter.”